Concattedrale di Sant’Antimo Martire – Chiostro – Museo – Monastero

 

De cokathedraal van Sant’Antimo Martire – Kloostergang – Museum – Klooster

 

Zoals wel vaker voorkomt, is ook deze kerk op een plek gebouwd waar eerder al een religieus gebouw stond. Het was de kluizenaarshut van San Michele Arcangelo van de Augustinus broeders. Deze broeders hebben zich na 1256 in Piombino gevestigd toen de kluizenaars uit Falcone en Palmaiola zich in opdracht van Paus Alexander IV samen moesten voegen en vervolgens naar Piombino verhuisde.

Vandaag de dag is de officiële naam van de kerk de Concattedrale Arcipretale Abbaziale di Sant’Antimo Martire, oftewel de aartspriesterlijke abdij-cokathedraal van de martelaar Sint Antimus. De term cokathedraal wordt gebruikt vanwege de verandering van de naam van het bisdom in 1978 van Populonia-Massa Marittima naar Piombino-Massa Marittima. Het woord abdij werd als eervolle erkenning toegevoegd op grond van de wet van Heilige Congregatie van de Consistorie die op 25 juni 1960 ingesteld werd.

Halverwege de veertiende eeuw viel Piombino onder het bevel van Piero Gambacorta, landsheer van Pisa, die een grote kerk wilde laten bouwen in de twee na grootste stad van zijn heerschappij. Op de linkerhelft van de voorgevel is dan ook te lezen dat hij in 1377 opdracht gaf voor de bouw van de kerk. De stijl is romaans, met hier en daar wat gotische elementen zoals de aan de dakrand hangende boogjes, de smalle raampjes aan de zijkanten en de spitsbogen apsis. Het behoort tot het eenvoudige kerktype dat ook wel Franciscaans wordt genoemd, maar normaal gesproken gebouwd werd door de simpele bedelordes, althans in Toscane was dat het geval.

Oorspronkelijk had de kerk slechts één groot schip met rechthoekige apsissen en een puntvormig dak van spanthout en terracotta vloeren (in 1933 vervangen door marmeren platen). In de maanvormige portiek is een mozaïek uit 1939 van de Vaticaanse school te zien ter ere van San Michele Arcangelo, de heilige waar de kerk in de eerste instantie aan opgedragen was.

De dertiende-eeuwse Augustijnse hermitage nam vroeger de gehele ruimte van het huidige koor in, met de entree op de plek waar zich nu de deur van de sacristie bevindt. Het altaar stond op de plek van de Maria-nis. Het zestiende-eeuwse altaar van verschillende kleuren marmer dat nu in de kerk staat, is geplaatst toen prinses Elisa Bonaparte Baciocchi het in 1810 liet overkomen uit een ontheiligde kerk uit Lucca.

Net achter de entree bevinden zich twee tombes van de Appiani familie. Links, in een nis gemaakt door Andrea di Francesco Guardi uit 1470, liggen twee kinderen van Jacopo Appiani III en in de ander, ietwat statigere tombe ligt Emanuele Appiani, die landsheer van Piombino was van 1451 tot 1457.

In 1933 werd de kerk onder handen genomen en werden er een aantal veranderingen aangebracht. Een voorbeeld hiervan is de bouw van het kleine schip aan de linkerkant waar de marmeren doopvont uit 1470 staat. Dit is een van de mooiste kunstwerken die beeldhouwer Andrea di Francesco Guardi aan Piombino heeft nagelaten. Het bestaat uit drie stukken die samenkomen in één kunstwerk: de basis van berenklauwbladeren, de vont met meerdere bogen en de gegrafeerde familiewapens van de families Appiani en Cherubini, en het pinakel waar bovenaan waarschijnlijk een kruis of een beeld van Johannes de Doper heeft gestaan. Toen het nieuwe schip aan de linkerkant in 1937 zo goed als af was, werd het gedenkteken voor de gevallenen uit de eerste wereldoorlog geplaatst. Dit kunstwerk werd door de architect Ugo Giovanozzi gemaakt en de bronzen elementen en het kruisbeeld werden door beeldhouwer Italo Orlando Griselli toegevoegd.

Aan de zuidkant van de kerk bevindt zich de kloostergang waarvoor Jacopo Appiani III in 1470 opdracht gaf en door Andrea Guardi liet maken. De portieken worden gedragen door twintig elegante zuilen met ieder een ander kapiteel. Het familiewapen van de opdrachtgever is op de hoekzuilen afgebeeld.

In de drie ruimtes die op de binnenplaats uitkijken, bevindt zich het Museo Civico-Diocesano, het burgerlijk bisdom museum. In de eerste zijn kunstwerken van Guardi, di Ciolo en Marco da Siena te zien. In de tweede vind je kerkelijk meubilair, lofzangstukken, boeken en twee beelden. In de derde schilderijen, grafplaten, een muurschildering van de Maria lactans uit de tweede helft van de vijftiende eeuw en een houten kruisbeeld dat gesneden en geschilderd is door een Florentijnse kunstenaar uit de zestiende eeuw.

Het religieuze complex beslaat verder nog het aangrenzende Augustijnse klooster uit eind vijftiende/begin zestiende eeuw. Het gebouw moet volledig gerestaureerd worden om weer in gebruik genomen te kunnen worden door de geestelijken. Op de voorgevel (zijde Piazza Sant’Agostino) is een portiek te zien met bakstenen korfboog en pilaren en kapitelen gemaakt uit de typische Toscaanse steensoort pietra serena.